Een op de 10 vrouwen krijgt te maken met een depressie na de bevalling, ook wel postpartum depressie (PPD) genoemd. Met dit promotieonderzoek is gekeken of het gebruik van de Edinburgh Postnatal Depression Scale (EPDS, een screeningslijst gericht op het signaleren van  PPD) door de JGZ, helpt om de gezondheidsuitkomsten voor moeder en kind te verbeteren. Ook is de impact van PPD op zorggebruik van moeder en kind, en de arbeidsparticipatie van moeders onderzocht. Daarnaast is gekeken of de EPDS ook benut kan worden om angstklachten na de bevalling te signaleren, en is onderzocht wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen de risicofactoren voor depressie en angst na de bevalling.

Het screenen door de Jeugdgezondheidszorg 1, 3 en 6 maanden na de bevalling resulteert in betere uitkomsten voor de moeders. Moeders hebben minder depressieve klachten, meer vertrouwen in de eigen opvoedingsvaardigheden, minder angstklachten en een beter algemeen mentaal welbevinden. We vonden geen meetbaar effect van screenen op PPD op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen op de leeftijd van 1 jaar. Dit vraagt om verder onderzoek.


Een beperkt aantal moeders met PPD blijkt zorg voor hun PPD klachten te ontvangen. Daarnaast maken moeders met PPD meer gebruik van algemene zorg, zowel voor zichzelf als voor hun kind. Ook verzuimen moeders met PPD beduidend meer van hun werk. Screenen op PPD helpt moeders dus en reduceert de maatschappelijke kosten van PPD, qua werk en zorggebruik. Dit vraagt om een landelijke implementatie van deze screening, en optimalisatie van het zorgpad na screening. Verder moeten we nagaan hoe angst het best kan worden gesignaleerd. Met beperkte investeringen kunnen we sterk bijdragen aan reductie van PPD en vergroten daarmee het welzijn van moeders en hun kinderen.